Het is vrijdag en deelnemer Reinier hangt wat rond in de winkel. Hij is gevraagd een auto te wassen, maar vindt het daarvoor te koud. Eieren uit het kippenhok halen wil hij ook niet. “Ik zeg toch: te koud. Laat me gewoon in de winkel zitten.”
Prima. Maar nu hij er toch is:
“Reinier, zou jij die stelling willen leeghalen?” Ik wijs naar een kast vol lege melkflessen.
“Stelling? Je bent zelf een stelling.” Stuurs staart hij naar buiten.
Ik lach binnensmonds en voel een uitdaging aankomen. Als er een opstandig kan zijn is het Reinier, en maar zelden lukt het zijn gemoed te doorbreken. Toch doe ik een poging.
“Zeg meneer, je mag best in de winkel staan, maar alleen als je meehelpt. Je gaat hier niet staan wachten tot het tijd is om naar huis te gaan.” Verkeerde toon.
“Ik ben geen meneer, laat stáán een mevrouw, laat stáán een Marokkaan.”
Die ga ik onthouden. Nog een poging: “Zullen we samen de prei aanvullen?”
“Prei? Je bent zelf een prei.” Ditmaal twinkelen zijn oogjes erbij; hij krijgt lol in zijn spelletje. Triomfantelijk steekt hij een wortel in zijn mond. Zijn oranje haar kleurt er mooi bij en maakt hem even ontroerend als eigenwijs.
Reinier is de enige deelnemer die ’s ochtends niet bij een team wordt ingedeeld. De teams bestaan uit begeleiders, stagiaires en deelnemers en splitsen zich op naar de tuin, de keuken, de zuivelmakerij, het vee en de winkel. Uiteraard hebben we van alles geprobeerd, maar als we hem indeelden bij het winkelteam, dan ging hij koppig naar de tuin. En andersom. Reinier is ‘eigen baas’.
Hangend tegen de vriezer kijkt hij toe hoe ik een kaas aansnijd. “Omááá”, roept hij naar me. “Je hebt last van je hormonen.” Ik reageer niet.
“Omááá, je moet geïnsemineerd worden.” Welja.
Dan is de lol eraf. Bedeesd schuift hij dichterbij. “Zal ik even eieren inpakken?”
“Eieren? Je bent zelf een ei”, antwoord ik.
Reinier barst in lachen uit. “Weet je waarom een ei een ei heet?”, schatert hij. “Omdat je niet weet of het een hij of een zij is.” Ik hoor de grap voor de honderdste keer, maar lach hard mee. Zijn koppige bui is als sneeuw voor de zon verdwenen. Hikkend van de lach vult hij zes eierdoosjes.
De bel gaat; een signaal dat de lunch begint. “Kom Reinier, we gaan eten. De keukenploeg heeft ossenstaartsoep bereid.”
“Je bent zelf een os.”
“En jij een brutale aap. Kom hier jij.” En stoeiend lopen we naar de kantine.